Wetenschapsgeschiedenis en boekwetenschap zijn bloeiende disciplines in Nederland, maar zij maken zelden gebruik van elkaars inzichten om de productie, circulatie en receptie van kennis en drukwerk in samenhang te onderzoeken. Voor boekhistorici vormen geleerde uitgaves slechts één van de vele genres in het fonds van een uitgever of de bibliotheek van een verzamelaar. Wetenschapshistorici beschouwen boeken doorgaans als min of meer transparante dragers van teksten en afbeeldingen. Hooguit verwijzen zij naar Elisabeth Eisensteins
Een oorzakelijk verband tussen de revolutie in de boekdrukkunst en die in de wetenschap was echter allesbehalve vanzelfsprekend. Vanwege de grote variaties in de kwaliteit, uitvoering, formaat of inkleuring van exemplaren en edities, de praktijk van het roofdrukken, en het continue hergebruiken (of slecht kopiëren) van dure gravures, heerste er onder auteurs en lezers veel wantrouwen jegens drukkers en boeken. In zijn
Twee in 2014 verschenen boeken proberen die twee werelden wel te verenigen door te focussen op misschien wel de belangrijkste uitgevers van wetenschappelijk werk uit de Lage Landen: Christophel Plantijn (1520–1589) en Willem Jansz Blaeu (1571–1638). Zowel Sandra Langereis’ biografie van Plantijn als Djoeke van Nettens bewerkte proefschrift over Blaeu zijn originele studies, die, ieder op hun eigen manier, de rol van de drukker-uitgever en die van het materiële boek in de vroegmoderne intellectuele wereld onderzoeken. Daarmee doen zij (hoewel in het publieksboek van Langereis slechts impliciet) recht aan de veelzijdige relatie tussen
Langereis’ biografie van Christoffel Plantijn is een prachtig geschreven en rijk gedocumenteerd boek, dat verscheen in de reeks Sleutelfiguren, een initiatief van het Prins Bernhard Fonds. De ondertitel van haar boek,
Verwacht geen complete biografie van Plantijn, daarvoor zijn zijn leven en werk, en de beschikbare bronnen, te rijk. Historica Langereis koos ervoor om Plantijn te presenteren als een innovatief cultureel ondernemer die zijn intellectuele producten bleef maken in een tijd van oorlog, censuur en vervolging. In twaalf hoofdstukken wordt zijn levensverhaal min of meer chronologisch behandeld. We volgen de in Tours geboren en goed opgeleide Plantijn op zijn eerste schreden in het boekenvak: eerst als leerling boekbinder, waarbij hij tijdens een lange leertijd kennis maakte met het boek als prestigeobject, dan als gezel in een Parijse kwaliteitsboekhandel, en vanaf 1549 als boekbinder en koopman in het welvarende Antwerpen. Plantijn leverde hier kostbare marokijnen boekbanden aan de elite in de stad en handelde in boeken, kaarten en prenten, maar ook in luxueuze linnen en kanten modeartikelen. Vooral de handel in kant, grotendeels gerund door zijn dochters, zou het startkapitaal leveren voor zijn drukkerij, die hij vanaf de aanschaf van zijn eerste drukpers in 1555 tot aan zijn dood in 1589 met strenge hand leidde.
Langereis situeert het verhaal over Plantijn en zijn drukkerij tegen een rijke historische achtergrond: als lezer krijgen we veel mee over de godsdienstoorlogen in Frankrijk en de Nederlanden, de hagenpreken, de Beeldenstorm, de riskante traditie van Bijbelstudies, de opstand tegen het Spaanse bestuur, de Spaanse inquisitie en censuur. Ze laat daarbij op indringende wijze zien hoe Plantijn laveerde tussen de onderdrukking en onvrijheden van het Spaanse bewind en zijn eigen interesses. Maar ook het boekenvak zelf komt uitgebreid aan bod. De langzame uitbreiding van Plantijns drukkersactiviteiten wordt bijvoorbeeld mooi verweven met de geschiedenis van de boekdrukkunst en de materiële praktijk van het drukken (hoofdstuk 7). Gedetailleerd beschrijft Langereis hoe kapitaal- en arbeidsintensief het maken van boeken in die tijd was, waarbij zij gretig gebruik maakt van het bewaard gebleven bedrijfsarchief in het huidige Museum Plantin-Moretus. Papier alleen al was duurder dan alle arbeidskosten voor zetten en drukken bij elkaar, en daarnaast waren er de metalen letters in allerlei talen, stijlen en formaten, en de kosten voor de houtsnijders en kopergraveerders. Plantijn kon de veel duurdere boekprojecten bekostigen vanwege de lucratieve groothandel in kant en het produceren van goedkoop drukwerk in grote oplagen.
Hoofdstuk 11 is wat mij betreft een hoogtepunt in dit prachtig geïntegreerde verhaal over boeken, wetenschap, politiek en religie. Hierin beschrijft Langereis de productie van Plantijns meesterwerk, de zesdelige
Langereis focust in haar biografie op Plantijns talige uitgaves, en dan vooral op twee door hem zelf geïnitieerde projecten: de al genoemde Polyglotbijbel uit 1572, en het allereerste Nederlandstalig woordenboek
Een ander punt van kritiek is dat Langereis Plantijn weliswaar als een historisch hybride figuur presenteert, maar dat hij in een sociaal vacuüm lijkt te opereren. We komen nagenoeg niets te weten over zijn auteurs en collega-drukkers of hoe ze tegen hem aankeken. Wie waren zij? Hoe kon hij zo’n enorm drukkersimperium verwerven? Hoe onderscheidde zijn werk en aanpak zich van die van anderen? En werd hij eigenlijk als collaborateur beschouwd?
Djoeke van Nettens bewerkte proefschrift over drukker-cartograaf Willem Jansz. Blaeu beantwoordt dit soort vragen wel. In
Waar Plantijns werkende leven uitzonderlijk goed gedocumenteerd is met een bedrijfsarchief en bewaard gebleven correspondentie, moet Van Netten het met veel minder bronmateriaal stellen. Van Blaeu is geen archief en nauwelijks correspondentie overgeleverd. Wel zijn er twee boekcatalogi, verspreide opmerkingen van auteurs over hun samenwerking met Blaeu in hun brieven, en natuurlijk zijn boeken. Naast zijn beroemde atlassen, maakte hij zeemansgidsen, astronomische en wiskundige leerboeken en gaf hij allerlei letterkundige werken uit, waaronder toneelstukken van Hooft en oraties van Amsterdamse hoogleraren.
Na drie, soms wat al te eenvoudig gestelde, inleidende hoofdstukken over de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar Blaeu’s leven en werk (dat veelal tot zijn cartografisch werk beperkt is gebleven) en een korte karakterisering van zijn fonds (minstens 341 titels tussen 1608 en 1643), gaat Van Netten over tot het echte werk: in vier strak opgebouwde hoofdstukken analyseert zij Blaeu’s drukkersactiviteiten in een aantal genres die nog nauwelijks aandacht hebben gehad van eerdere onderzoekers: zeevaartkunde (hoofdstuk 3), wiskunde (hoofdstuk 4), sterrenkunde (hoofdstuk 5) en letterkunde (hoofdstuk 6). Zij sluit af met een zeer waardevolle analyse van de positie van Blaue in de traditie van zestiende-eeuwse
In haar analyse van de verschillende boekgenres, edities en exemplaren, wijst Van Netten ons op de grote invloed van de geleerde uitgever op het formaat van de boeken, de typografie, de opmaak, en op para-tekstuele elementen als lofdichten, voorwoorden, illustraties en indexen. Blaeu’s drukwerk kenmerkte zich vooral door de kwaliteit van de uitvoering en de zorg die hij aan de inhoud besteedde. Zijn eersteling (Blaeu gaf al eerder losse kaarten uit) was bijvoorbeeld de door hemzelf samengestelde en uiterst succesvolle zeemansgids
Van Netten schetst niet alleen een rijk en compleet beeld van de omvang van het fonds van deze uitgever, maar ook van diens samenwerking met een keur aan auteurs. In hoofdstuk 4 wordt Blaeu bijvoorbeeld neergezet als de meest productieve uitgever van wiskundige werken in de Republiek. Door in te zoomen op de vriendschap en samenwerking met Adriaan Metius, auteur en bewerker van vele werken over praktische wiskunde (van Latijnse handboeken tot schoolboeken), krijgen we een prachtig beeld voorgeschoteld van de mogelijkheden die wiskundigen hadden om hun werk te laten drukken. En in hoofdstuk 6 analyseert zij hoe Blaeu de onofficiële academiedrukker van de Amsterdamse Hogeschool kon worden, door zijn werk en vriendschap met een keur aan Amsterdamse hoogleraren (en anderen) te behandelen, onder wie Barlaeus, Vossius, Grotius, Meursius en Hortensius.
Het is deze combinatie van ambachtelijke en sociale vaardigheden, en zijn eigen kennis en precisie, die Blaeu tot een belangwekkende, maar tot nu toe nauwelijks onderzochte uitgave in de geschiedenis van het heliocentrisme bracht: de derde editie van Copernicus’
Zowel Langereis als Van Netten presenteren hun drukker-uitgevers als cultureel ondernemers, gedreven door commerciële en maatschappelijk motieven, én als goed opgeleide mannen, die hun uitgeefpraktijken op een hoger plan konden tillen door hun persoonlijke interesses en contacten in de intellectuele wereld. Maar interessanter nog voor een werkelijk begrip van de verwevenheid van vroegmoderne
Laten we hopen dat ze nog veel navolging krijgen. Het maken van wetenschappelijke boeken, illustraties en kaarten was ooit een van de bloeiendste en prestigieuste bedrijfstakken in de Lage Landen, en onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen in de vroegmoderne wetenschap. Er zijn nog talloze drukkers, uitgevers en boekillustratoren die (meer) aandacht van wetenschapshistorici verdienen.