In the historic pharmacognostic collection of the University Museum Utrecht, originally from the pharmaceutical department of the university, are two sets of in total 150 microscopic slides (a series of 125 and a distinct series of 25 slides) of bark of species of
Enige jaren terug heeft het Universiteitsmuseum Utrecht de historische simpliciacollectie van de afdeling farmacie van de universiteit overgenomen. Tussen de glazen potten met dierlijke en plantaardige simplicia lagen vijf kartonnen doosjes die opvielen door het fraaie papier waarmee ze bekleed waren, maar die desalniettemin over het hoofd gezien leken te zijn: ze hadden geen registratienummer. Na bestudering van de inhoud bleek het een bijzondere verzameling van microscopische preparaten van kinabasten te zijn. Kinabast werd gebruikt voor de productie van kinine, het geneesmiddel tegen malaria. Afgaande op de opschriften op de doosjes en de preparaten horen ze bij twee publicaties, uit 1864 en 1867, van dr. Philipp Phoebus (1804–1880), destijds hoogleraar in de farmacologie in Giessen.
Professor Phoebus (
Groepsportret vaan de kinologen bij het ‘Congres International de Botanique’ in Amsterdam in 1871. Links vooraan prof. Phoebus. Afb. 702 uit Tschirch,
In Frankrijk publiceerden Delondre en Bouchardat in 1854 een monografie over de bast van verschillende soorten, geïllustreerd met fraai gekleurde platen:
Links: titelblad van Delondre & Bouchardat, 1854. Rechts: plaat uit Delondre & Bouchardat, met afbeeldingen van Quinquina carabaya.
De beschreven basten waren door Delondre in de collectie van de
Als hoogleraar farmacologie hield Prof. Phoebus zich bezig met botanisch onderzoek aan simplicia en hij koos de monografie van Delondre & Bouchardat als uitgangspunt voor verder anatomisch (histologisch) onderzoek aan de basten van
Titelpagina van ‘Die Delondre-Bouchardat’schen Chinarinden’ van Philipp Phoebus.
Phoebus koos voor de nogal ongebruikelijke benadering om in plaats van ter illustratie afbeeldingen toe te voegen, sets van preparaten te maken en die aan te bieden aan een aantal collega’s van wie te verwachten was dat ze verder zouden kunnen bijdragen aan microscopisch onderzoek. Aan de hand van originele preparaten zouden zijn bevindingen getoetst kunnen worden. Verder verwees hij naar afbeeldingen in Weddell, en naar de publicaties van Oudemans en Pereira, waarin deze overgenomen waren.
In 1867 verscheen er een vervolg, “Zur Anatomie einiger Cinchona-Rinden”,
Voor zijn eerste onderzoek vervaardigden twee assistenten drie bastpreparaten per soort, een transversale of dwarsdoorsnede, een radiale of lengtedoorsnede en een preparaat van een geïsoleerde vezel. Er waren door Delondre & Bouchardat een aantal onechte kinabasten beschreven, die niet van
De Utrechtse series preparaten worden bewaard in vijf kartonnen doosjes van 14,5 x 6 x 4 cm (
Boven: De vijf doosjes met preparaten, met links 0285-1567760285-156776.01 t/m .04.01 t/m .04 (1864) en rechts 0285-156777 (1867). Onder, links: 0285-156776.01 (1864). Onder, rechts: 0285-156777 (1867), met opengeslagen deksel.
In de vier doosjes (
Preparaten 2 a, b, c, 0285-156776.01 (1864) behorend bij plaat 2 uit Delondre & Bouchardat,
Zijaanzicht van aan aantal preparaten uit 0285-156776.01 met daarop aangegeven de doorsnedes van de basten: B voor bast, L voor lengtedoorsnede, geen letteraanduiding voor de dwarsdoorsnede.
In het doosje dat hoort bij de publicatie uit 1867 zitten 25 preparaten (zie
Het is niet bekend wie de collega’s waren aan wie Phoebus preparaten heeft aangeboden. De collectie in Giessen en het hele archief van het instituut en van Phoebus zijn in de tweede wereldoorlog verloren gegaan en correspondentie hierover is er dus niet meer. In ieder geval zijn er preparaten gestuurd naar het Pharmakognostische Museum in Berlijn
De universiteit van Utrecht (destijds de Hoogeschool) was niet de enige instelling in Nederland die preparaten van Phoebus had gekregen. Uit de jaarverslagen van de Klinische School in Rotterdam
In 1866 werden door Phoebus de series behorend bij de tweede publicatie naar het ministerie gezonden, die daarna weer werden verdeeld.
Uit bovenstaande blijkt de belangrijke rol die de regering, via het Ministerie van Koloniën, speelde in de verspreiding van de preparaten, waarbij nadrukkelijk van de onderzoekers werd verwacht de preparaten te bestuderen en te beoordelen. G.J. Mulder had er al in 1835 bij de regering op aangedrongen Java te cultiveren als wingewest, gebruik makend van wetenschappelijk onderzoek.
Hoe de preparaten uiteindelijk in de Utrechtse farmacognostische collectie terecht zijn gekomen is niet meer te reconstrueren, het kan immers zowel via Miquel als Mulder gebeurd zijn. Rond 1860 was er aan de Universiteit Utrecht nog geen farmaceutische faculteit met een eigen collectie. Miquel was verantwoordelijk voor de collectie van het Utrechtse herbarium, waar hij zijn eigen verzameling van
De Utrechtse sets zijn in Nederland nog de enige overgeblevene. In een handgeschreven ‘Inventaris der Verzamelingen aanwezig in ’s Rijks Herbarium te Leiden 1 juli 1881’ wordt nog een ‘Verzameling China doorsneden van Phoebus’ vermeld, maar deze is inmiddels niet meer in Leiden aanwezig.
Veel dank aan Gerard Thijsse, oud-collectiebeheerder van het Nationaal Herbarium in Leiden, die de informatie over de preparaten in het archief van het Nationaal Herbarium heeft aangeleverd en ook anderszins behulpzaam is geweest, Kim Walker MSc, Economic Botany Collection, Royal Botanic Gardens, Kew, die een promotieonderzoek doet aan de geschiedenis van kina-onderzoek en de Cinchona-collectie van Kew Gardens en drs. Frank Sellies, Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Voor biografieën van Phoebus: S. Voss,
Momenteel worden er 24 soorten onderscheiden,: L. Anderson,
Voor een uitgebreide geschiedschrijving zie: L. Suppan, ‘Three centuries of Cinchona’, in:
De tekst was eerder in vijf delen gepubliceerd onder dezelfde titel, in
‘Don a la Faculté de Médecine de Paris d’une collection de quinquinas par M.A. Delondre, pharmacien, fabricant de sulfate de quinine a Graville-Havre, de l’ancienne Société Pelletier-Delondre et Levaillant’,
K.H. Cohen, ‘De gilde viert’,
V. Wissemann en K. Nickelsen,
Ph. Phoebus,
Brief A. van Leeuwenhoek aan De Coninklijke Societeijt, 28 November 1687, in: J.J. Swart (ed.),
H.A. Weddell,
M.J. Schleiden,
J. Pereira,
H. Karsten,
C. Schacht, ‘Anatomisches’, in: F. Klotzsch (ed.),
C.A.J.A. Oudemans,
Ph. Phoebus, ‘Kleine cinchonologische Notizen; 2. Zur Anatomie einiger Cinchona-Rinden’,
Justus Karl Hasskarl (1811–1894) was een Duitse botanicus die werkte in ’s Lands Plantentuin in Buitenzorg (Bogor) op Java. In 1852 werd hij door de Nederlandse regering erop uitgestuurd in Peru jonge bomen en zaden van kinabomen te verzamelen. Hij werd later benoemd als directeur van de kinaplantage. De kinacollectie van Hasskarl is in het herbarium in Leiden. C.E. Ridsdale, L. A. Anderson. A. T. Keene en J. I. Phillipson, ‘Hasskarl
A. Delondre,
Brief Dr. P. Phoebus aan C.A.J.A. Oudemans, 25 mei 1865, Universiteitsbibliotheek Universiteit van Amsterdam, Bijzondere collecties, Fa 92b.
O. Berg,
Ibidem
E. Hallier, ‘Philipp Phoebus, Die Delondre-Bouchardat’schen Chinarinden. Giessen 1864’,
F.A.W. Miquel,
Prof. F.A.W. Miquel was hoogleraar botanie in Utrecht en directeur van het Rijksherbarium in Leiden. Zie: F.A. Stafleu, ‘F. A. W. Miquel, Netherlands botanist’,
Nationaal Archief Den Haag (hierna NA), 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900, inv. nr. 1458, 6 april 1864, nr. 14.
Idem, inv.nr. 1494, 15 juli 1864, nr. 22.
Ibidem
Ibidem en NA, 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900, inv. nr, 1499, 26 juli 1864, nr. 5.
NA, 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900, inv.nr.1652, 12 september 1866, nr. 35/1103.
NA, 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900, inv.nr. 5684, 6 mei 1865, nr. 13.
Ibidem
A. Gross,
F.A.W. Miquel, ‘Note sur quelques espèces de Cinchona’,
Brief Dr. P. Phoebus aan C.A.J.A. Oudemans, 25 mei 1865 (n. 19).
NA, 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900 (n. 29) en NA, 2.10.02 Ministerie van Koloniën, 1850–1900, inv.nr. 1553, 24 december 1866, nr. 6/1597.
C.A.J.A. Oudemans, ‘Bijdrage tot de kennis van den microscopischen bouw van den kinabasten’,
Zie n. 33.
A. Roersch van der Hoogte,
C.E. Ridsdale et al., ‘Hasskarl
Zie voor een uitgebreide geschiedschrijving: Gross,
Stafleu,`F. A. W. Miquel, Netherlands botanist’ (n. 25).
P. Faasse,
Brief Prof. Schoorl, hoogleraar farmacie, aan het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit, 31 januari 1930. Afschrift in het archief van het Universiteitsmuseum Utrecht, archiefdoos Stichting UM 1928–1966, map correspondentie 1930–1931.
Persoonlijke mededeling Gerard Thijsse.
Informatie van Kim Walker, 28 februari 2019.