Keus was also well connected to the educator and theologian Jan Amos Comenius, who witnessed several tests of Keus’s ‘Great Light’. In an anonymously published tract, Comenius used an air rifle made by Keus to disprove René Descartes’s theory about the incompressibility of his supposed matter particles. The fact that the air in Keus’s gun could be compressed up to twenty times its normal density demonstrated, according to Comenius, that Descartes’s statement must be incorrect. For Keus, these moments of fame were very short-lived. In 1660, the restoration of the English monarchy saturated public attention to such a degree that no English scholar ever investigated Keus’s products.
Een paar jaar geleden heb ik een poging gedaan om de groep instrumentmakers in kaart te brengen die zich in de zeventiende en vroege achttiende eeuw in de Nederlandse Republiek bezighielden met de constructie van verrekijkers en telescopen.
Een instrumentmaker die ik destijds volkomen over het hoofd heb gezien is de Amsterdammer Stephanus Pietersz Keus (c. 1605–1679), die zichzelf als ‘horologie-maecker’ afficheerde, maar die een grote verscheidenheid aan instrumenten maakte, waaronder ook telescopen en microscopen. Werkstukken van zijn hand lijken echter niet bewaard te zijn gebleven. Uit de voorhanden zijnde bronnen blijkt dat Keus een veelzijdig man was, die destijds getypeerd werd als ‘een zeer eerlijke en ingenieuze geest’, in staat om vele ‘mooie uitvindingen’ te bedenken.
Alle heeren en lief-hebbers worden bekent dat Mr. Stevanus Keus, Horologie-maecker (woonende tot Amsterdam in de Kalver-straete in de Amsterdamsche Speculatie) heeft gepractiseert, een ongemeene groot Liecht t’welck in Lanteerens kan gheset worden dienende tot groot profijt van keersen, om in kercken en groote sale te gebruycken, als mede seer bequaam om patrijsen en andere gevogelte daer mede te vangen.
Oock sijn te bekomen ongemeene rare Wint-roers en Wint-stocken, daer men 60 treden met ongemeen force mede schieten kan, welcke om een civile prijs te bekomen sijn.
Deze advertentie werd opgemerkt door Petrus Jablonsky (1619–1670), beter bekend onder zijn bijnaam ‘Figulus’. Hij was een Poolse geleerde die op dat moment in Amsterdam op bezoek was bij zijn schoonvader, de bekende pedagoog en theoloog Jan Amos Comenius (1592–1670). Als trouw correspondent van Hartlib schreef Figulus nog diezelfde dag naar Engeland over wat hij in de advertentie had gelezen.
I am hugely taken with a late advertisement. For one of my great wishes for publique and privat accommodations is begun to be performed in Amsterdam by one Stephen Keus, a watch- or clockmaker in the Calverstraet, who hath invented just such an opticale lanterne, as I have desired these many yeares.
Wie was deze instrumentmaker, die tot nu toe nog nauwelijks als zodanig is opgemerkt? Stephanus Keus was de jongste zoon van de ‘bombasijn- of blauwverver’ Pieter Jansz Keus uit Amsterdam en Ariaantje Stevens uit Kortrijk, een echtpaar dat in 1600 te Amsterdam in het huwelijk was getreden.
De Haarlemse koopman Sybrand Camaij, die zijn zakhorloge ruim 18 jaar bij Keus in reparatie had. Gravure door Reinier van Persijn naar tekening van Joachim von Sandrart. Bron: Rijksmuseum Amsterdam.
Uit dit voorbeeld blijkt dat bij Keus’ bedrijfsvoering wel enige vraagtekens gezet kunnen worden, want ook in latere berichten is vaak sprake van het gegeven dat Keus geplaagd wordt door geldzorgen. Hij klaagde over een hoge huur en ook het onderhoud van zijn gezin, bestaande uit een vrouw en vier kinderen, viel hem zwaar. Personeel of leerjongens had hij niet en zijn zonen verkozen hem niet in zijn vak te volgen, maar waren in opleiding tot graveur.
Veel meer is er dus bekend over de werkstukken van Keus. Vreemd genoeg niet over zijn horloges, maar wel over zijn optische instrumenten en ook over een andere ‘vinding’ van hem, een krachtige windbuks, een apparaat dat hij eveneens aanbood in de eerdergenoemde advertentie. Die windbuks, of het ‘wint-roer’ zoals Keus deze zelf noemde, is eigenlijk zijn eerste ‘claim to fame’. In een Duitse encyclopedie uit 1721 wordt Keus zelfs de uitvinder van de windbuks genoemd.
IJzeren luchtbuks, zoals beschreven in G.P. Harsdörffer,
Hoe dan ook, de afzet van Keus’ luchtbuks lijkt groot te zijn geweest. Volgens het getuigenis van Comenius had ‘Stephanum Koes’ in zijn werkplaats in de Amsterdamse Kalverstraat al talloze van dergelijke windbuksen gemaakt. De vraag zou dusdanig groot zijn geweest dat het apparaat uiteindelijk bekend was geraakt tot in Engeland, Duitsland, Denemarken en Rusland.
Uit de Hartlib-correspondentie blijkt dat Keus een divers scala aan optische instrumenten vervaardigde. Behalve zijn lantaarns maakte hij zowel gewone lees- of brandglazen, als ook microscopen en maar liefst drie soorten verrekijkers. Volgens Petrus Figulus verkocht Keus veel van zijn grotere lees- of brandglazen aan klanten in Duitsland en Rusland. Hij zou er maar liefst 20 gulden per stuk voor hebben gerekend.
Opmerkelijk is ook het bericht dat hij ‘zeer kleine microscopen’ maakte, waarmee men ‘slechts zeer kleine zaken kan zien’.
Qua verrekijkers vervaardigde Keus drie soorten: (1) korte, die eenvoudig in een broekzak konden worden meegedragen, (2) langere van ongeveer twee voet lengte om ver weg te kunnen kijken, en (3) kijkers die in een wandelstok waren verstopt. Voor de kortste kijkers rekende Keus drie à vier rijksdaalders per stuk, maar volgens Figulus waren die dan ook van extra goede kwaliteit.
Het absolute hoogtepunt van de producten die Keus vervaardigde was tenslotte het ‘heel helder licht’: de lantaarn waarvoor Keus in januari 1659 adverteerde en waarover Samuel Hartlib direct graag meer wilde weten. Een van zijn correspondenten die doorgaans meer over optische zaken kon vertellen was de theoloog, koopman en (al-)chemicus Johann Moriaen (c.1591–1668). Deze had lang in Amsterdam gewoond, maar kort tevoren (in 1658) was hij naar Hulkenstein verhuisd, een gehucht nabij Arnhem. Daar had hij het bewind op zich genomen van een verffabriek voor scharlakenrood, opgezet door Johann Sibertus Kuffler (een schoonzoon van Cornelis Drebbel die dit verfproces had bedacht).
Moriaen betreurde dat Hartlib niet eerder had laten weten zo te hunkeren naar een felle lantaarn. Hij had hem stellig al veel eerder aan een dergelijke lamp kunnen helpen, zo schreef hij.
Ondertussen was Joachim Hübner uit Kleef al naar Amsterdam gereisd, waar hij direct Keus en diens lantaarn had opgezocht. Hij had er ook Erasmus Rasch (1618–1665) ontmoet, een jurist en natuuronderzoeker die uitgerekend (tijdelijk) bij Keus in huis had gewoond. Rasch wist te vertellen dat er bij Keus meer kijkers dan kopers voor de lantaarn waren geweest, en dat deze eigenlijk niet door Keus was uitgevonden. De ontwerper zou een Fransman zijn die inmiddels was overleden. Wat de lantaarn zelf betrof, het voornaamste onderdeel was een cilindervormige, uiterst glad geslepen metalen spiegel. De samenstelling van dit metaal werd door Keus geheim gehouden. Tegenover de spiegel zat een bijna even grote holle lens, die in het midden was gespleten. De vlam van de olielamp was zo opgesteld dat de
Van Moriaen kreeg Hartlib vergelijkbare informatie. Hoewel Moriaen de lantaarn alleen uit de beschrijvingen kende, vermoedde hij dat de lamp van Keus erg leek op een lantaarn die hij al veertig jaar eerder had bezeten.
Met Hartlibs bestelling begonnen voor Keus de problemen pas echt. Hartlib had namelijk als eis gesteld dat zijn lantaarn duidelijk met meer verfijning zou worden gemaakt dan het door Hübner beschreven prototype.
In september leek de lantaarn gereed te zullen komen.
Eind november 1659 waren de lantaarns eindelijk gereed voor verscheping naar Engeland (
Ongedateerde brief van Stephanus Keus aan Samuel Hartlib uit december 1659 met het bericht dat de lantaarn opgestuurd kan worden. Bron: Sheffield University Library: Hartlib Papers 16/10/2a-2b: 2b blank.
Dit oponthoud werd dankbaar benut voor het testen van de lantaarns in zowel het Amsterdamse stadhuis als in het imposante ‘Huis met de Hoofden’ van wapenfabrikant Laurens de Geer (1614–1666) aan de Keizersgracht, waar ook Comenius logeerde. ‘All that were present admired it’, zo meldde Figulus.
Midden december was er een schipper gevonden die de kisten wilde vervoeren.
Keus’ tweede en laatste advertentie in de
Uiteindelijk konden de voor Engeland bestemde lantaarns pas midden maart 1660 worden verscheept.
Al met al biedt de casus van Stephanus Keus en zijn werkstukken een zeldzaam goed gedocumenteerde blik in het instrumentmakersbedrijf van het midden van de zeventiende eeuw. Praktische problemen en theoretische veronderstellingen – ook magische – gingen hier hand in hand. Dat het ‘groot licht’ van Keus een doodlopende weg bleek te zijn, doet niets af aan het belang daarvan. Bovendien, wie weet hebben de lantaarns van Keus de jonge Jan van der Heyden (1637–1712) wel geïnspireerd tot diens succesvolle straatlantaarns van 1669. Dat zou goed denkbaar zijn. In 1659 woonde de toen 22-jarige Jan van der Heyden bij zijn oudere broer Goris van der Heyden op de Dam, die daar spiegels maakte en verkocht.
Blijft de vraag waar Keus zelf zijn inspiratie vandaan kan hebben gehaald. Mogelijk inderdaad van de aangehaalde anonieme Fransman. Want dat Keus het idee voor zijn lantaarn ook uit de
Dat ikzelf deze mooie casus niet eerder heb opgemerkt, toont maar weer eens aan hoezeer de historicus afhankelijk is, niet alleen van het nog simpelweg aanwezig zijn van bronnen, maar ook van het ontsloten zijn daarvan. Verder is het opmerkelijk dat geen enkel bericht over de ‘Optische Lantaarns’ of de verrekijkers en microscopen van Keus is doorgedrongen in de briefwisseling of werken van Constantijn Huygens en zijn zonen Christiaan en Constantijn Jr. De producten van Keus sloten toch waarachtig wel aan bij hun belangstellingssfeer. Dat men in Montpellier bij de Franse
H.J. Zuidervaart, ‘The ‘invisible technician’ made visible. Telescope making in the seventeenth and early eighteenth-century Dutch Republic’ in: Alison D. Morrison-Low, Sven Dupré, Stephen Johnston, Giorgio Strano (eds.),
Al bij de allereerste demonstratie van de toen nog vrij kleine verrekijker op de Mauritstoren te Den Haag werd vastgesteld dat je met het instrument sterren kon zien die normaliter voor het menselijk oog verborgen bleven.
Zie bijvoorbeeld Constantijn Huygens jr aan Christiaan Huygens, 2 februari 1682, in: Chr. Huygens,
T. Cocquyt, ‘Een telescoopje uit zeventiende-eeuws Alkmaar’, in: E. van Gelder, E. Jorink, I. Nieuwland, M. Rijks en A. Spruit (eds.),
T. Cocquyt, ‘Een vroeg telescoopje uit Delft’,
Figulus aan Hartlib, 8 [?] augustus 1659: ‘This man is a very honest & ingenious spirit to make out many fine Inventions’.
De beste ontsluiting van de ‘Hartlib-papers’ is via de website van het project ‘Early Modern Letters Online’ (vanaf hier: EMLO),
A. Pettegree en A. der Weduwen, ‘News, Neighbours, and Commerce. Newspaper Advertising in the Information Culture of the Dutch Republic’,
Figulus aan Hartlib, 14 januari 1659.
Hübner aan Hartlib, 17 januari 1659.
Hartlib aan Oldenburg, 10 febr. 1659, in: A. Rupert Hall en M. Boas Hall,
Stadsarchief Amsterdam, huwelijksintekeningen van de Pui, 7 april 1600. DTB 665, p.107.
Stadsarchief Amsterdam, not. archief, protocol notaris Palm Mathijsz, 27 juli 1610: compagnonschap met ‘bombasijnverver’ Marcus Hael.
Stadsarchief Amsterdam, archief schout en schepenen, transportakte 20 december 1630.
Als zodanig vermeld in:
Registratie ondertrouw blauwverver Jan Pietersz Keus uit Amsterdam met Marritgen Jansdr van Griecken uit Leyden, beiden wonende op de Oude Singel, op 13 juni 1633. Erfgoed Leiden, archiefnummer 1004, inv. nr. 10, fol. K-345.
Stadsarchief Amsterdam, not. archief, protocol notaris Anthony van de Ven, 6 juni 1669.
Hartlib papers: Figulus` aan Hartlib, 12 september 1659: ‘he being a Poore man with a Wife and some 4. children in a deare City’; Polemann aan Hartlib, 3 oktober 1659: ‘so hatt auch dieser frommer kustler alhier so viel zu thun, als er immermehr arbeÿten kan, den er ist gantz allein vndt hielfft ihm niemandt, seinen söhnen will seine kunst gantz nicht in den kopff, sondern haben lust zum bildt schnitzen’; Figulus aan Hartlib, 9 januari 1660: Keus has ‘a company of Children which must bee maintained, so that hee must mainly prosecute those things which give him daily bread. […] Hee is forced to give for Hous-rent […] neare 40. lb. yearly and must abandon all new Inventions hee hath in hand because from them hee can get no ready mony, as in his ordinary Trade of making Clocks’.
Stadsarchief Amsterdam, not. archief, protocol notaris Jacob Pondt 21 april 1662.
Stadsarchief Amsterdam, begrafenis Stefanus Pietersz Keus op 8 mei 1679 op het Heiligewegs- en Leidsche Kerkhof. DTB 1228, fol. 12–13.
J.Th. Jablonski,
[J.A. Comenius],
Zie nader J. Kvacsala,
Zie hierover nader D.B. Meli,
G.P. Harsdörffer,
[Comenius],
Figulus aan Hartlib, 11 juli 1659.
Figulus aan Hartlib, 12 september 1659.
Hübner aan Hartlib, 7 maart 1659.
Zie T. Cocquyt, M. Bolt en M. Korey ‘Hudde en zijn gesmolten microscooplensjes’,
Beale aan Hartlib, 17 februari 1660.
Hübner aan Hartlib, 7 maart 1659 [= 25 Februari O.S.]
Figulus aan Hartlib, 8 [?] en 15 augustus, alsmede 5 september 1659.
Figulus aan Hartlib, 6 januari 1660.
Figulus aan Hartlib, 23 januari 1660: ‘none can bee made in the winter because no trial can bee made of setting the Glasses by reason of the darke and misty winter-day’s’.
Figulus aan Hartlib, 11 juli 1659: ‘hee melting the Glasse himself out of certain cleare stones found in the Rivers of Rhyne & Mosella’. Zie ook Beale aan Hartlib, 17 februari 1660.
Figulus aan Hartlib, 23 januari 1660: ‘I shal make as good a Description of the frame of them and their setting together of the use and handling of them as will bee sufficient for you and those that shal use them’.
H.J. Zuidervaart en M. Rijks, ‘“Most rare workmen”: optical practitioners in early seventeenth-century Delft’,
Zie over Moriaen: J.T. Young,
Moriaen aan Hartlib, 18 februari 1659.
I. Keil,
Hübner aan Hartlib, 7 maart 1659: ‘das gantze werck bestehet in einem Metallinen holen woll polirten spiegel, wass die materi darzu seÿe, will der besitzer derselben nicht sagen, sondern gibt es für ein sonderbahres compositum auss, welches niemand alss er wisse’. Zie ook de samenvatting van dit verslag in Hartlib aan Oldenburg, 10 maart 1659. Zie
Moriaen aan Hartlib, 4 maart 1659.
Hartlib aan Beale, 12 februari 1659: ‘…which makes it shew like a [blot] Sun wherby the Light is wonderfully multiplied and diffused from all sides’. Figulus had in zijn schrijven van 14 januari 1659 al vermeld dat zou het in de lantaarn geproduceerde licht ‘wonderbaarlijk zou worden vermenigvuldigd en verspreid’. Ook Oldenburg nam deze opinie over. Zie Oldenburg aan Saporta, 6 mei 1659 [= 26 april O.S.], in:
Beale aan Hartlib, 22 februari 1659: ‘The Opticall Lanthorne by the present or future inventions must bee sollicited to determine the qvestion, whether light can by glasses bee multiplyed, of which witty Sir Hugh Plat seemed to bee confident in his
Boyle aan Hartlib, 5 februari 1659: ‘I shall bee glad to heare something more of the optical lanthorne you mention, though the contrivances hetherto known seeme not to multiply light but only to gather and direct it. However men are generally pleased to think otherwise’. Zie ook Wood aan Hartlib, 5 maart 1659.
Figulus aan Hartlib, 13 juni, 11 juli en 8 [?] augustus 1659. Volgens Figulus had Keus inmiddels drie van zijn lantaarns aan een edelman in Moskou geleverd, en had hij drie andere onder handen. Voor een grote van een halve voet diameter rekende hij 20 rijksdaalders en voor een kleinere van een kwart voet 12 rijksdaalders. Volgens Keus waren eerdere bestellingen al verscheept naar Duitsland en Frankrijk.
Figulus aan Hartlib, 22 augustus 1659.
William Roberts was van 1658 tot 1660 lid van Cromwells Hogerhuis (het ‘New house of Peers’) en John Sadler was ‘Town Clerk’ van Londen tussen 1649 en 1660.
Figulus aan Hartlib, 15 augustus 1659: ‘I read unto him the Passage both of Lord Roberts desire and your demand concerning the Lanthorne of a bigger sort, and to bee handsomly made’.
Figulus aan Hartlib, 15 augustus 1659: ‘this hee sayth: if you will have not only the plate multiplying the light, but also the whole lanthorne, the lampe in it, etc., then he cannot make the bigger one under 25. rixdollars’.
Figulus aan Hartlib, 5 september 1659: ‘The great Lampe will bee ready the next weeke’.
Figulus aan Hartlib, 3, 17 & 25 oktober 1659; Polemann aan Hartlib, 3 oktober 1659. Joachim Polemann was in Amsterdam voor de publicatie van zijn boek
Figulus aan Hartlib, [1?] en 21 november 1659: ‘Hee spent much time and paines to find out the Orbes Radiantes out of Glasse, and hath made [divors?] of them and in divers fashions, hee himself making the formes and melting and making the Glasse But none would as yet serve the turne. And the poore Man not having the meanes to spend more time and labour upon trials and uncertainties, must leave it now as yet by the first Invention viz. by the Orbes Metallicos’.
Figulus aan Hartlib, 28 november 1659.
Figulus aan Hartlib, 5 december 1659.
Transcriptie brief Stephanus Keus uit december 1659: ‘Ick laet mijn heer weeten door domine Petrus Fugelus dat het groote Light van 6 pont Staerlinghs overgesonden staat te worden. Maer ick heb een ander geinventeert die meerder Opuratie sal doen als het boven verhaelde. Ende die Sal het naeste moeten gelden 10 pont Staerlinghs, maer na de moijte die ick daer aen gedaen heb soo was daer wel 20 pont Staerlinghs aen verdaen. Het klijne dat het grooste na volght, het naeste 5 pont staerlinghs. Ende voort de 2 klijnste het stuck voor 15 rickdaelders. Hier op ontfanghen 10 pont Staerlinghs. UE. dienst willighe dienaer Stephanus Keus’.
Figulus aan Hartlib, 12 en 26 december 1659 en 2 januari 1660.
Figulus aan Hartlib, 12 december 1659: schipper Claes Claesson Boort.
Figulus aan Hartlib, 26 december 1659 en 13 februari 1660.
Figulus aan Hartlib, 23 januari 1660.
Hartlib aan John Winthrop the Younger, 16 maart 1660: ‘He [Comenius] refers himself mainly to a most excellent Artist and a very honest man, Keus, by profession a clockmaker at Amsterdam. His excellency lyes in making of severall opticall tubes, microscopes and a rare opticall lanthorne, which I expect every weeke from Amsterdam’.
I.H. van Eeghen, ‘Het ouderlijk huis van Jan van der Heyden’,
Notitie Hartlib ‘Ex Literis Domini Hornii’ (1659).
De Franse