Toen ik in de jaren zeventig van Utrecht naar Nijmegen verhuisde, verwisselde ik het Biohistorisch Instituut voor het Instituut voor de Geschiedenis der Geneeskunde. Aanvankelijk was ik een incidentele bezoekster van dit instituut dat in een onbestemd gebouwtje achter een villa aan de St. Annastraat was gehuisvest. Ik kan mij er weinig van herinneren. Hoe anders werd het toen ik in 1979 de moed verzamelde en een onderhoud aanvroeg bij de hoogleraar. Het instituut was inmiddels verhuisd naar Het Kasteeltje, zoals dit voormalig huis van de margarinekoning Jurgens in Nijmegen wordt genoemd. In Het Kasteeltje zetelde professor De Moulin, een vrij kleine man, uiterst verzorgd, in driedelig pak, de eruditie straalde van hem af. Zeer onder de indruk van de ambiance legde ik De Moulin uit dat ik wilde promoveren op voedingsgeschiedenis in Nederland. Hij keek me onderzoekend aan en vroeg afgemeten hoe ik me dat voorstelde. Hij raadde mij aan om mijn onderwerp in te perken tot de negentiende eeuw, daar lag de expertise van zijn instituut, en verder mijn onderzoek nauw af te bakenen. Als ik wat had geschreven wilde hij er wel naar kijken.fg001

In Het Kasteeltje stond de collectie medisch-historische boeken in de kelder, je kon er in alle rust werken met het door De Moulin zorgvuldig opgebouwde boekenbestand; heel prettig, met alle boeken om je heen. Rustig was het er. De Moulin had een secretaresse en een assistent, achtereenvolgens Toon Kerkhoff, Albert Koning en Eddy Houwaart. Naarmate ik er vaker kwam, toch wel driemaal per week, en ik elke maand een stukje tekst inleverde, werd De Moulin minder gereserveerd. Aan plannen ontbrak het hem niet en iemand die een steentje kon bijdragen aan de activiteiten van zijn kleine groep was welkom.

Daniël de Moulin (Buitenzorg, 12 september 1919 – Boxtel, 9 februari 2002) was arts en medisch-historicus. Hij had geneeskunde gestudeerd in Utrecht waar hij in 1950 artsexamen deed. Daarna kreeg hij zijn opleiding als chirurg in Tilburg, waarna hij zich als algemeen chirurg verbond aan het St. Liduina Ziekenhuis te Boxtel. In de periode 1964–1971 was hij lector algemene heelkunde aan de medische faculteit van het St. Radboudziekenhuis te Nijmegen. Inmiddels was zijn belangstelling voor de geschiedenis van zijn vakgebied gegroeid. Hij was in 1964 aan de KU Nijmegen gepromoveerd bij de hoogleraar heelkunde E.J. Moeys op een medisch-historische studie ‘De Heelkunde in de vroege middeleeuwen’ (cum laude) en in 1966 verbleef hij zes maanden op het Johns Hopkin Institute for the History of Medicine in Baltimore bij Owsei Temkin (1902–2002). Mede hierdoor had hij een uitgebreid internationaal netwerk van vakgenoten.

In Nijmegen kreeg hij in 1971 het lectoraat ‘de geschiedenis der geneeskunde’ aangeboden, dat hij tot 1979 combineerde met zijn werk in Boxtel. In 1979 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar in dit vakgebied, welke functie hij bekleedde tot 1989. De Moulin was tussen 1968 en 1972 voorzitter van GEWINA, het Genootschap voor de Geschiedenis van de Geneeskunde, Wiskunde, Natuurwetenschappen en Techniek. Zowel nationaal als internationaal spande hij zich in om de positie van de geschiedenis der geneeskunde te versterken.

Als docent trad hij in de traditie van de klassieke geschiedenis der geneeskunde, die in de eerste plaats een geschiedenis is van ziekten en minder van zieken. Wim Dekkers, arts en filosoof, die regelmatig op Het Kasteeltje te vinden was, beschrijft hem ‘als een echte professor, als een stijlvol en toegewijd leermeester’ en roemt de mooie dia’s. Dat was de trots van De Moulin, zijn collectie van zo’n 10.000 dia’s met medisch-historische onderwerpen. Dekkers karakteriseert zijn colleges als ‘boeiende en aansprekende verhalen over grote ontdekkingen en ontdekkers op het terrein van de medische geschiedenis’.

Naarmate wij elkaar beter leerden kennen, bleek De Moulin ontzettend aardig te zijn, ik raakte enorm op hem gesteld. Hij vertelde niet zo makkelijk iets over zichzelf, maar als hij dat deed was het over iets dat hem nauw aan het hart lag. Ik wist weinig van zijn jeugd in Indië en nog minder dat hij in de oorlog in Nederland actief in het verzet was geweest. Wat dat laatste betreft geeft zijn Engelandvaardersdagboek, dat in 2006 in druk is verschenen, een prachtig beeld van de gedrevenheid van de jonge student die zich niet wil schikken in de maatregelen van de bezetter. Hij vertelde wel dat hij lid was geweest van de Utrechtse studentenvereniging Unitas, maar dat hij daar zo’n vooraanstaande rol had gespeeld, wist ik niet.

Onverwacht fel kon De Moulin zich uiten over het openbaarmaken van informatie, misschien hing dat samen met zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Ik vertelde hem een keer dat iemand mij gevraagd had om mijn cv. Ik werd meteen kritisch ondervraagd – waar had men dat voor nodig – ik moest bekennen dat ik dat eigenlijk niet wist. Fout dus. Een slechte ervaring heeft De Moulin gehad met het onderwerp van zijn beoogde proefschrift dat zou gaan over de reactie van levende weefsels op synthetisch materiaal. Zijn onderzoek was zo goed als klaar toen iemand anders over precies hetzelfde onderwerp publiceerde – weg proefschrift. De moraal was dat je nooit tegen anderen iets moest loslaten over waar je mee bezig was. Dus ook niet op bijeenkomsten en congressen iets zeggen over je onderzoek zolang dat nog niet was gepubliceerd.fg002

Na mijn eigen promotie in 1984 bij De Moulin en de hoogleraar kindergeneeskunde Schretlen nam ik steeds meer deel aan de activiteiten van het instituut. Zo verscheen vanaf 1985 de Nijmeegse Medisch-Historische Scriptiereeks onder de titel Scripta Tironum – De Moulin hield van Latijn en las dat ook vlot – die bestond uit de scripties die in het algemeen door medische studenten in hun postdoctorale fase waren geschreven. Ik heb er tot 1990 23 gereedgemaakt voor publicatie, Beate van Hasselt heeft ze uitgetypt, het was nog het pre-pc tijdperk. Daarna zijn er nog vijf verschenen. De scripties behandelen uiteenlopende onderwerpen – van oogontstekingen tot aderlating – maar gaan bijna allemaal over de negentiende eeuw, het zwaartepunt van het instituut. Daarmee geven ze een goed beeld van de mogelijkheden die het instituut bood voor medisch-historisch onderzoek en de brede kennis van De Moulin van het vakgebied. Een buitenbeentje is de scriptie van de helaas jong overleden historica Gabriëlle Lauw over de Dokter Djawaschool, de enige scriptie met een Indisch onderwerp.

In 1984 werd De Moulin 65 jaar maar aan pensioen dacht hij absoluut niet. In de bundel De novis inventis die hij toen kreeg aangeboden, schrijft zijn leermeester Temkin: ‘At sixty-five he still has much of his life before him’. En zo voelde De Moulin dat ook. Maandelijks was er in Het Kasteeltje een medisch-historische bijeenkomst, vaak met een gast van buiten het Nijmeegse. Deze avonden werden goed bezocht en legden vooral een belangrijke band tussen de geschiedenis van de geneeskunde en de praktiserende medici in het St. Radboudziekenhuis.

In 1985 organiseerde De Moulin het symposium ‘Kracht en Stof’ over de introductie van de natuurwetenschappelijke denkwijze in de geneeskunde; in 1987 het symposium ‘’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht (1822–1865)’. Ondertussen schreef hij aan een standaardwerk A history of surgery: with emphasis on the Netherlands dat in 1988 is verschenen. Hij had toen al een indrukwekkende publicatielijst waarvan een groot deel is opgenomen in De novis inventis.

Eigenlijk wilde De Moulin meer aandacht aan de medische geschiedenis van Nederlandsch-Indië besteden. Dat is er niet van gekomen. In 1988 trof het noodlot hem op een studiereis in Amerika. Tijdens een ochtendwandeling werd hij overvallen, beroofd en zwaar toegetakeld. De Moulin overleefde een schedeltrauma maar was sindsdien een schaduw van zijn vroegere zelf. Door zijn afasie was communicatie beperkt, zijn leven veranderde totaal.

Het was goed om hem een passend afscheid te geven. Tijdelijk nam de Leidse hoogleraar in de geschiedenis van de geneeskunde, mevrouw A.M. Luyendijk-Elshout, een aantal zaken waar. Godelieve van Heteren werd benoemd tot universitair docent. Samen met Marian Poulissen, de secretaresse van het Instituut voor de Geschiedenis der Geneeskunde, hebben zij het symposium ‘Nederlandse geneeskunde in de Indische Archipel, 1816–1942’ georganiseerd, dat op 30 september 1989 is gehouden. In de inleiding tot de gebundelde voordrachten, die zowel in het Nederlands als in het Engels is verschenen, schrijf ik dat De Moulin aan een grotere studie over Nederlandsch-Indië wilde beginnen zodra hij zijn ‘Geschiedenis van de chirurgie in Nederland’ af had. Ondertussen verzamelde hij materiaal, foto’s en dia’s, die elders verloren dreigden te gaan. Wat is ermee gebeurd? Zou het materiaal nog ergens liggen? Het Instituut voor de geschiedenis der Geneeskunde bestaat niet meer, het is opgegaan in de vakgroep Metamedica. Daarvan was al sprake in 1987–1988. De Moulin heeft toen geprobeerd om een hoogleraarpost voor het vakgebied te behouden, maar door zijn ongeluk heeft hij zich daar niet verder voor kunnen inspannen. Metamedica bestaat ook al niet meer, tegenwoordig is het de Sectie Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde van de afdeling IQ-healthcare. Deze sectie heeft samen met de Afdeling Geschiedenis van de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit de Medisch-historische Club D. de Moulin opgericht.1 Zo leeft de naam van Daniël de Moulin voort in Nijmegen.